Ouderlijk huis

Nummer zeven, ons geluksgetal, ingemetseld in de gevel als een vergeten talisman. Het huis zelf—ons ouderlijk huis—staat er nog, maar alles wat het ooit bewoonde, is gestript, gladgestreken, opnieuw geschilderd.

Pa woonde hier 57 jaar, Ma nog iets langer, tot ze naar het zorgcentrum moest. Mijn broer en ik hebben het huis leeggehaald, opgeruimd, verkocht. Sindsdien is het stil. Soms wandel ik erlangs, zonder dat mijn hart overslaat of een knoop zich in mijn buik vormt. Maar soms, zonder dat ik het weet, kies ik een andere weg, alsof ik die muren wil ontwijken. Waarom, vraag ik me af, als niemand het hoort.

We namen mee wat de tijd nog had bewaard, een schatkamer aan waardevolle prullaria. Brons de beer, mijn grote vriend die op zolder sliep, met oogjes van knoopjes en een pyjamabroekje. De aluminium pan van Oma, zoveel andijvie in gekookt dat de geur ervan zich vastklampte aan het staal, onverwoestbaar. Het Delftsblauwe bord, dat ik in de keuken hing als een glimlach uit het verleden. En dan die vergeelde succescursus van Pa, zijn woorden, lang geleden op papier gezet, een handschrift dat spreekt als een stem in de stilte.

Voor een vreemde niets meer dan spullen, verloren tijd, maar voor ons—goud. En daar in de muur, als een kleine rebellie tegen de tijd, blijft die tegel met dat nummer zeven. Een herinnering die zich niet laat overschilderen. Voor anderen zomaar een getal, maar voor mij, voor ons, altijd een geluksgetal.

En nu, terwijl ik deze resten van toen bij me draag, zoek ik een nieuw ouderlijk huis. Niet in baksteen en dakpannen, maar in momenten die me toevallig omarmen, in een stilstaand uur waarin de avondzon een kamer zacht raakt. Misschien in een boek dat me aanspreekt met woorden die klinken als thuis, of in een onbekend gezicht dat, al is het maar heel even, een glimp geeft van alles wat ooit was.

Ik zoek het niet langer in een gevel of een straat, maar in de stilte die zich diep in mij nestelt, zoals een vertrouwd gewicht, het soort huis dat niet op slot kan.


Oudere jongere

Hij zat op het bankje, zijn rug iets te recht voor zijn leeftijd, alsof hij de wereld iets duidelijk wilde maken. Voor hem, haar silhouet — jong, lichtvoetig, en zo vrij als de wind die met haar speelde. Zijn ogen volgden haar bewegingen als een kat die een zwaluw in de gaten houdt. Het was niet de eerste keer dat hij dit voelde, die prikkel in zijn borst, dat oude verlangen dat als een vergeten melodie weer begon te spelen.

"Ik mag niets zeggen," gonsde het in zijn hoofd. "Dat wordt niet verwacht van een man zoals ik, althans niet in deze tijd." Hij zag het allemaal voor zich: een enkele opmerking, een glimlach misschien, en meteen zou hij veranderen in een figuur uit een donker sprookje, een wolf met grijze haren.

Maar het vuur dat hij had gevoeld, jaren geleden, lang voordat de wereld hem in regels had gewikkeld, begon weer te knetteren. Hij voelde het. Zijn hart was geen roestige motor, het was een oude Ford Mustang, eentje die nog altijd kon ronken, als je maar de juiste sleutel vond.

Ze passeerde zijn bankje, en het was alsof er iets brak. Niet bij haar, maar bij hem. Een dam, gebouwd door jaren van voorzichtigheid, van denken aan wat hoort en wat niet mag. Hij rechtte zijn rug nog meer, misschien te veel, en glimlachte een beetje, half tegen zijn wil in.

"Waarom niet?" dacht hij plots. Waarom zou hij altijd moeten buigen voor de onzichtbare wetten die anderen voor hem hadden geschreven? Niet voor zichzelf, maar voor het vuur dat nog altijd smeulde. Hij voelde zich even onredelijk, zelfs gevaarlijk — niet voor haar, maar voor het keurslijf waarin hij zich jarenlang had laten stoppen.

Zonder na te denken — en oh, wat was dat lang geleden — kwam hij overeind. Zijn hand ging niet omhoog om haar aandacht te trekken, hij had geen groot gebaar nodig. Zijn ogen vonden de hare, en voor een fractie van een seconde was er iets. Geen angst, geen beschuldiging, alleen het stille knetteren van iets dat nog leefde in hem, dat nooit had willen sterven.

Hij ging weer zitten. De wereld veranderde niet. Maar hij wist: hij had iets gewonnen. Niet haar, niet een moment van erkenning. Nee, hij had het vuur in zichzelf weer even aangeraakt. En dat, zo realiseerde hij zich, was al meer dan genoeg.


De ballade van piepkuikens en zangvogels

"U komt voor de valpreventie voorlichting?" vroeg een oudere dame vanochtend, terwijl ik mijn koffie bestelde in het Brinkhuis. Haar ogen glommen van oprechte bezorgdheid, alsof ik een broos kuiken was, net uit het ei, wankelend op mijn pootjes. Sta ik echt al op de drempel van die levensfase? Doe even normaal, joh. Zo voelt het helemaal niet.

Maar misschien is het dat wel, wanneer alles ineens anders gaat. Alsof je plotseling een vreemde wordt in je eigen verhaal, het buitenbeentje dat naar de klanken van een ander orkest marcheert, de ballade van piepkuikens en zangvogels in de ochtendmist. Kleine vreugde in een grootse verwarring.

De dame glimlachte. Ik knikte beleefd en dacht aan de vogels. Zouden ze ook oefenen, voor de zekerheid, zodat ze niet vallen wanneer ze uit de lucht duiken?


Een Club voor een Mooiere Wereld

Ik sta aan de kant van een zaaltje dat ruikt naar vers gemalen koffiebonen en sociaal wenselijke idealen. Het is een club voor mensen die het eindelijk willen maken—niet in de zin van geld of roem, maar een mooiere wereld. "Verbindend welzijn" noemen ze het hier. Trainingen waarbij je leert om niet alleen je woorden, maar ook je oogopslag zorgvuldig af te meten, als een barista die een perfecte cappuccino schenkt: betrokken maar niet te betrokken, compassievol maar gereserveerd.

Voor gevorderden, denk ik. Hier moet je een delicate balans vinden tussen echte betrokkenheid en een gedoseerde glimlach die niet te veel pijn verraadt.

Een vrouw voor me—platinablond haar dat spiegelt als de zijkant van een Tesla—legt uit hoe de Homo Sapiens na 200.000 jaar evolutie eindelijk de stap naar 'echt mens-zijn' moet maken. Dat ze deze club ziet als de missing link. Ik vraag me af of ik een evolutionaire dwaling ben, staand aan de zijlijn met mijn handen in mijn zakken, zoekend naar een exit die even onopvallend is als mijn aanwezigheid.

Ze vervolgt: "Het is belangrijk dat we leren vanuit ons hart te spreken." Natuurlijk. Het hart als een soort pompstation van de ziel, waar ieder gesprek zorgvuldig getapt moet worden om geen enkele emotie te morsen. Ik stel me voor hoe dit vroeger ging, 10.000 jaar geleden, toen we in grotten zaten. Zou Grom de Neanderthaler ook verbindend hebben gecommuniceerd? "Sorry dat ik je bijna met die knots heb geraakt, dat was niet mijn intentie. Laten we samen een mammoet delen."

"Ga je ook mee?" vraagt iemand naast me. Ik knik vaag, alsof ik al jaren deelnemer ben aan deze reis naar zelfinzicht, maar van binnen fluistert iets anders. Waar sta ik écht? Misschien ergens tussen de koffieautomaat en het onbestemde verlangen om weg te lopen. Misschien is dat mijn echte verbinding: nergens zijn en overal tegelijk, net als de Homo Sapiens die altijd maar op weg is zonder echt te weten waarheen.

"Zullen we samen een mooiere wereld bouwen?" vraagt de vrouw van de Tesla-glans.
"Misschien, als we klaar zijn met oefenen," zeg ik met een glimlach die ik net een fractie te lang vasthoud.

En ondertussen voel ik me als een clubloze Homo Sapiens, nog steeds in de maak, na 200.000 jaar.


Koudwatervrees

In de herfst, als de bladeren hun laatste dans maken, zoek ik naar de schoonheid in de eenvoud van de dag. Ik ben een Weegschaal, balancerend tussen wat is en wat kan zijn. Vaker wel dan niet twijfelend, als woorden niet alleen mij aangaan, maar ook jou: wat weerklinkt er in jou?

En zo herinner ik me de woorden van meneer Goedvolk, “De schrijvende hand ondersteunt het geheugen.” Zijn strenge blik was als een kompas, niet alleen voor mij, maar voor ons allemaal—een uitnodiging om te ontdekken wat in ons resoneerde. Toch verliet ik zijn klas zonder afscheid te nemen, onze verhuizing kwam te snel. Misschien was dat mijn koudwatervrees, de angst om de diepte van afscheid te voelen. De gêne van de puber die ik toen was.

Geen huiswerk voor de maandag, want zondag was de dag van de Heer, een moment van rust in de chaos, waarin alles zich weer in balans lijkt te schikken. Maar in de stilte voelde ik iets knagen, een schaamte die ik nog niet kende, het besef dat je niet zomaar kunt vertrekken zonder een laatste blik, een laatste woord.

En ik, Weegschaal, leerde dat zelfs in de koudste wateren, schoonheid te vinden is—al blijft er altijd dat gevoel, dat er nog iets onaf is, iets onuitgesproken, drijvend op de oppervlakte. Een verzuim op zoek naar herstel, een hand die aanraakt, een weg die opent.


Vreemde dimensie

Ze wil niets meer van me weten. Het was opeens over, zonder uitleg, zonder dat ik begreep waarom. Een deur dicht, punt achter een zin die ik niet eens af had. En daar sta ik dan, met dat gevoel dat je iets verloren bent, maar je kunt niet achterhalen waar of wanneer. Alsof iemand ineens beslist dat het spel voorbij is, terwijl jij nog vrolijk je pionnen aan het verzetten was.

Ik vind haar nog steeds bijzonder. Serieus, ik begrijp niet hoe iemand zo snel kan verdwijnen uit je leven en toch in je hoofd blijft rondspoken, alsof ze daar nog altijd woont. We hadden het leuk samen, en dat maakt het nog vreemder. Opeens is het alsof je een muur tegenkomt in een gang die net nog doorliep. Klaar. Over. Grenzen respecteren, noemen ze dat. Maar ik vraag me af, wat betekenen grenzen als alles wat nu een drama is over honderd jaar een anekdote wordt? Ik bedoel, waarom zouden we niet alvast een beetje flexibel zijn met de regels?

En dan dat belachelijke gevoel dat je hebt als je haar zou willen zeggen dat je haar mist. Dat kleine zinnetje, "ik mis je," gevaarlijk terrein. Je zegt het en je riskeert een grens over te stappen die je niet eens gezien hebt. Je zegt het, en je bent ineens de stalker, de gek, degene die niet verder kan terwijl de ander allang door is gelopen. Ik sta hier met mijn lege handen en vraag me af: wat is dit eigenlijk allemaal waard? Gaat iemand me straks vertellen hoeveel punten ik heb verloren door vast te houden aan iets wat allang weg is?


KinderboekenWeek

De bibliotheek lijkt een dierentuin waar boeken in plaats van dieren de kooien vullen. De kinderen zijn de wilde bewoners, stormend door de gangen met hun boeken als kleurrijke schilden, een mix van avontuur en verlangen. De juffen bewegen als herdershonden, schietend van groep naar groep, hun stemmen een zacht protest tegen de chaos die zich toch ontvouwt.

Ik leun tegen een plank en kijk naar die kleine, vurige wezens. Het zijn de grote mensen van morgen, nog ongevormd, als klei die pas over jaren tot vaste vormen zal verharden. Wat zal het leven met hen doen? Zullen ze zich schikken in de patronen die wij hen achterlaten, of zullen ze uitbreken, hun eigen weg zoeken door de doolhof van mogelijkheden die hen nu nog onzichtbaar omringt?

De boeken zwijgen, hun kaften sluiten stevig om geheimen die slechts wachten om ontdekt te worden, terwijl de kinderen er rennend en schreeuwend langs razen, nog onwetend van de zwaarte en de schoonheid die ze ooit zullen tegenkomen.


Contactstoornis

De man liep op zijn gemak naar de bibliotheek, handen in zijn jaszakken. Het was zijn verjaardag, maar hij deed er niet veel mee. Een paar WhatsAppjes had hij al ontvangen – virtuele taartjes, confetti, het geijkte werk – en de dag was verder van hem. De zon hing nonchalant in de lucht, alsof ook die op een vrije dag was. Hij glimlachte lichtjes.

Binnen in de bibliotheek verwachtte hij de bekende stilte. Een plek waar boeken en gedachten nog weten te zwijgen. Maar vandaag niet. Het was Kinderboeken Week, en dat betekende dat het pand gevuld was met de geluidsgolven van een schoolklas die zich op het randje van rebellie bevond. Kleurrijke boekomslagen vlogen bijna van de planken af, als vogels in paniek.

Daar waren ze, de kinderen, in gele vesten, hun stemmen een kakofonie van nieuwe ideeën en suikerspinzoete verhalen. Hij had zich nauwelijks een paar stappen in het gebouw gewaagd, of zijn plan om zich in stilte te verliezen, verdampte als ochtendmist.

Aan de andere kant van de bibliotheek zaten de senioren in geanimeerd gesprek met de computerhelpdesk. Ze staken hun handen op alsof ze in de klas zaten, maar in plaats van antwoorden vroegen ze om Wi-Fi-wachtwoorden, gebogen over toetsenborden met de verbeten ernst van cryptologen. "Mijn email doet het niet meer!" hoorde hij een dame in bloemetjesjurk roepen. De man lachte kort en besloot dat stilte vandaag niet op het menu stond.

En daar, aan een tafel vlakbij de ramen, zag hij haar. Hij had haar een lift gegeven vorige week. Ze zat achter haar laptop en leek geheel in haar digitale wereld verzonken, zonder op te kijken. Hij aarzelde even, en besloot haar niet te groeten. Vreemd, dacht hij. Het zou toch niets kosten om even hallo te zeggen, maar het voelde alsof hij dat niet wilde. Niet op zijn verjaardag, niet op zijn vrije dag. Een rare gewaarwording, zoals een hoed die niet meer goed past, maar waarvan je zeker weet dat hij van jou is.

Hij stond daar een moment, zichzelf observerend. Normaliter was hij scherp op zijn eigen gedrag, maar nu voelde het alsof hij in iemand anders’ schoenen stond, een ander die toevallig zijn verjaardag deelde. Hij schoof de gedachte van zich af en liep rustig de bibliotheek uit, het rumoer achter zich latend.

Buiten groette de zon hem opnieuw, stil en trouw. De man ademde diep in en glimlachte. Vandaag, op zijn verjaardag, had hij voor het eerst een contactstoornis met zichzelf opgemerkt. Misschien was dat een cadeau. Of gewoon een fout in het systeem.

Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn en zag nóg een felicitatie binnenkomen. Wat een dag.

WJ 091024


Unleash your wild desires

Hij zat achter zijn scherm met een halfvol biertje, zonder zorgen dat een regenwolk in de koelkast zou ontploffen. Een mail flitste op het scherm: "Unleash your wild desires with hot girls." De woorden leken hem toegeworpen door een dronken postbode uit een parallel universum waar de lucht paars was en iedereen sokken droeg op hun hoofd. Hij nam een slok van zijn bier, dat smaakte alsof het uit een iglo kwam, en dacht: "Dit is niet voor mij. Dit is voor iemand die in een discobal woont."

De cursor wiebelde over ‘delete’ als een onzekere vlieg boven een kop soep. Hij klikte en de woorden verdwenen, opgelost in het niets. Buiten twinkelden de sterren als vastgevroren glimlachjes. Ze stelden geen vragen. En dat was alles wat hij nodig had.


Vreemde Planeet

Hij zit daar, achter zijn scherm,
een biertje halfvol, de avond halfleeg,
de toetsen ruisen zacht onder zijn vingers,
alsof ze iets belangrijks willen zeggen.

Dan, een melding, een mail die hij niet vroeg,
maar toch komt.
"Unleash your wild desires with hot girls,"
staat er, schreeuwerig en vreemd,
alsof het binnenkomt via een ander universum,
een plek waar hij nooit voet heeft gezet.

Hij neemt een slok,
de kou van het bier trekt even langs zijn tong,
verzacht het onbegrip.
Die woorden – ze lijken niet voor hem bedoeld,
maar voor iemand anders,
misschien zelfs voor niemand.

Zijn hand beweegt naar de muis,
de cursor zweeft boven ‘delete’.
Het is geen afwijzing,
het is gewoon geen vraag die bij hem past.

Hij zucht, sluit het scherm,
een blik op de sterren door het raam.
Zijn verlangens zijn simpeler,
een slok, een gedachte, een stilte.
Er is niets om los te laten,
alleen deze wereld,
die soms zo ver van de zijne lijkt.


Supermarkt Blues

Ik ben vergeten waarom ik hier ben. Loop door de gangpaden alsof ik boodschappen moet doen, maar ik zoek iets anders. Iets wat niet op de lijst staat.

Dan zie ik haar. De vrouw met wie ik lachte om triviale dingen via WhatsApp. Over de smaak van avocado’s en hoe een grijze lucht eigenlijk best mooi kan zijn, als je er lang genoeg naar kijkt. Blauwe vinkjes de laatste tijd, geen antwoorden. Mijn voorstellen bleven hangen, als vragen in een lege kamer. Ik wist dat ze het las. Dat dacht ik tenminste.

Ze staat nu bij de groenteafdeling, precies tussen de tomaten en komkommers. Alsof ze daar thuishoort, alsof ze altijd al deel van die stille chaos was. Haar blik vindt de mijne en alles wat ik wilde zeggen wordt weggespoeld door een golf van ongemak.

Ik wil naar haar toe, maar voordat ik iets kan zeggen, is ze me voor: “Nee, nu even niet,” zegt ze zacht, haar ogen gevuld met iets wat lijkt op zorg, misschien spijt, maar zeker geen verlangen. Ze draait zich om en verdwijnt tussen de schappen, zonder nog een keer te kijken.

Ik blijf staan. Perplex. Het voelt alsof ik tussen twee werelden sta: de wereld waarin we ooit contact hadden, en de wereld waarin haar woorden alles stilzetten. Ik weet niet waar ik nu ben.

De lucht hier in de supermarkt is ineens benauwd. Te helder licht, te veel mensen, te weinig ademruimte. Ik staar naar de avocado's alsof ze me een antwoord kunnen geven, maar zelfs zij zwijgen.

Misschien ben ik iets vergeten.


Verbindende communicatie

Hij zat achter de computer en staarde naar een leeg document. Het scherm leek op de bodem van een lege viskom. Hij zou een stuk schrijven over verbindende communicatie voor zijn blog, maar de woorden lagen als vergeten vissen op de bodem van zijn gedachten. Het was grappig, dacht hij, dat hij geen woorden kon vinden om te schrijven over verbinding terwijl hij zelf zo verloren voelde.

Zijn vingers zweefden boven het toetsenbord als verdwaalde vogels die nergens wilden landen. In zijn hoofd zag hij Sophie. Weken waren voorbijgegaan sinds hun laatste ontmoeting. Sindsdien waren het alleen nog WhatsApp-berichten geweest die hij in het niets slingerde, zoals flessenpost op een woeste zee. “Hoe was je dag?” of “Zullen we weer eens afspreken?” had hij gestuurd, maar haar stilte was als de oceaan, diep en onbeweeglijk.

Het scherm lichtte zwijgend voor hem op. Hoe was het zover gekomen? Sophie was altijd gevoelig geweest, hooggevoelig had ze het genoemd toen ze elkaar leerden kennen. Het klonk alsof ze iets bijzonders onthulde, iets kostbaars dat hij voorzichtig moest behandelen. Hij had geen vragen durven stellen, bang dat hij haar kwetsbare wereld zou verstoren. Maar met de tijd leerde hij het voelen: haar emoties waren rivieren die dieper stroomden dan hij ooit kon peilen. Soms verdween ze in zichzelf, als een kat die zich verschuilt in een hoek waar niemand bij kan.

Maar nu leek het alsof er een muur was opgetrokken, een onzichtbare grens die hij niet kon oversteken. Was het zijn schuld? Was hij te veel bezig geweest met wat hij wilde, blind voor de subtiele signalen die zij gaf? Hij zag het voor zich: de momenten waarop zij stil werd, de zachte blikken die hij te snel had genegeerd.

Zijn ogen vielen op zijn telefoon. Hun chat was een museum van ongeopende berichten, met lege gangen waar niets meer gebeurde. De blauwe vinkjes waren als weigerende antwoorden op een vraag die hij nooit hardop had durven stellen. Misschien was het genoeg. Misschien was al dat appen en afwachten, als het staren naar een deur die nooit zou opengaan.

Hij herinnerde zich een keer dat ze hem vertelde over iemand uit haar verleden, iemand die haar achtervolgde met woorden en aanwezigheid die te zwaar voelden. Voor haar deur staan? Nee, dat was niet de boodschap die hij wilde sturen.

Hij zuchtte, een golf die langzaam op het strand aanspoelde. Acties spreken luider dan woorden, toch? Wat als hij haar gewoon haar ruimte gaf, zonder eromheen te cirkelen als een roofvogel? Misschien was het gebaar van zijn afwezigheid sterker dan alles wat hij had geprobeerd te zeggen. Iets kleins, iets dat haar liet weten dat hij er was zonder een reactie te verwachten, zoals een brief die in een fles drijft en rustig haar eigen weg vindt.

Zijn blik gleed terug naar het lege document. “Verbindende Communicatie” stond er bovenaan, maar misschien was de stilte een betere leraar.


Toetsstenen voor een positief leven

Hoe dapper ben jij?
Kun jij een leeuw doden,
of sta je stil als een standbeeld,
kijkend naar de horizon, wachtend tot de dag zichzelf oplost?

Optimisten lachen ondanks alles,
juist daarom,
omdat ze weten dat de prijs van een goeie dag vaak
beter verborgen ligt dan het geheim van de zwaartekracht.

Ik kreeg pillen van de psychiater,
een regenboog in een potje,
maar het ging van kwaad tot erger –
mijn gedachten hadden altijd al een eigen wil,
ze vroegen geen toestemming om te bestaan.

En de man die nergens naartoe gaat,
komt daar ook terecht,
achteroverleunend in zijn stoel,
terwijl de wereld zich langzaam ontvouwt
zonder hem.


Poesiealbum

Ze zit, bijna honderd, in een stoel
net iets te zacht om nog rechtop te blijven.
Het album, zwart kaft met goudopdruk,
ligt als een vergeten schat op haar schoot,
verguld, vergeeld, maar niet vergeten.

Elf in 1937
Ze was het meisje met vlechten en een glimlach
die iedereen kende,
alle namen komen terug
als postzegels op een brief
die nooit werd verstuurd.

“Zacht fluistert in je hartje,
een stemmetje heel fijn…”

Wie was dat ook alweer?
Het gezicht vervaagd als een vlek in de tijd,
maar de woorden blijven,
roosjes, vergeet-mij-nietjes,
voor altijd gevangen in vergeeld papier.

“Vergeet mij niet.”
Dat zeiden ze allemaal.
Wie weet waar ze nu zijn,
de zonneschijn die haar werd toegewenst,
verspreid over jaren en levens
die ze niet meer volgen kan.

Haar vingers glijden over de versleten randen,
de inkt die langzaam in het niets verdwijnt,
maar haar herinnering niet.
Misschien zijn ze nu sterren,
of schimmen in een tuin vol rozen
die nooit verwelken.

Ze sluit het album,
en voor een moment voelt het alsof
ze de zon nog even vast kan houden,
alsof die oude woorden haar nog eens aanraken,
heel zachtjes,
voor ze weer verdwijnen.


Geluk is riskant - leven op het randje

Geluk is riskant, zeg je, terwijl je met je voet de grens van het grasveld aantikt, alsof je niet zeker weet of je moet oversteken of blijven staan. Het lijkt simpel en dat is het ook, zoals alles dat uiteindelijk niets met logica te maken heeft. Weet je nog, die ene dag aan de rivier? Geluk was precies dat. Een zonnestraal die tussen de bladeren doorscheen, de geur van water, en geen enkel woord dat de stilte verbrak. Wie wat vindt, mag het houden, dacht ik toen. Alsof het geluk me door de vingers zou glippen zodra ik mijn ogen sloot.

Je laat alles achter. En toch is weggaan een soort van blijven, alsof je altijd een voet in de deur houdt, voor het geval je terug wil. Al die mooie beloften, die je dan hoort echoën in je hoofd, stil maar luid, zoals de koude stethoscoop op je borst, die je eraan herinnert dat je leeft, ook als je daar niet om gevraagd hebt. De holle klop van de doktershand zegt je dat alles werkt zoals het hoort, maar dan? Wat is wezenlijk, wat is ruis?

Het kind in mijzelf wil wel springen, durven, zonder aarzeling. Maar de volwassen man oordeelt, weegt alles af, alsof geluk een formule is die ik moet berekenen voor ik iets doe. Wat zou er gebeuren als ik gewoon, zonder denken, die stap zet?


Cirkels

De kerkklok roept, haar stem scheurt door het ochtendgloren, als een herinnering die altijd net te vroeg komt. Een steen breekt de stilte van een rimpelloze vijver, cirkels groeien traag, alsof ze de tijd willen strekken tot in het oneindige.

Liefde, zeg je, is een woord voor iets anders dan ik zocht, en ik knik, maar voel de vraag die tussen ons in blijft hangen. Adem in, adem uit, alsof we het kunnen opvangen, vasthouden. Wat als het heel dichtbij komt, wat als ik ineens sta voor wat ik dacht te ontwijken?

Moet ik spijt hebben van dat steentje in mijn schoen, die kleine, scherpe momenten die onuitgesproken blijven? Jouw vrijheid zet haar tanden in die van mij. Wat is van jou, wat is van mij? De vraag dobbert stil in het water, samen met de cirkels, altijd groter, altijd verder.


In de zorg

Elke dag schuif ik door de deuren van het zorgcentrum, een grens die ik ken als mijn eigen handlijn, een vertrouwde sleur. De lucht is stil, net als de gezichten achter glazen ramen die nooit opengaan, gevangen in het oude gedeelte vol oudjes met stomheid geslagen.

Maar ik loop door naar de nieuwbouw, waar de ramen wél open kunnen, en waar ze, als vogels op wieken van staal, even naar buiten mogen, een handvol lucht, achter rolstoelen en rollators, benen die het hebben opgegeven, maar de geest nog niet.

Hun lichamen vouwen zich als oud papier, het grijshaar als een verlaten winterveld, gehoorapparaten als kleine antennes op zoek naar verloren stemmen. Ze kijken me aan door brillenglazen die de wereld net scherp genoeg maken om mijn dagelijkse komst te zien.

Ik waan mezelf in een rolstoel, zie een man, mijn leeftijd, twee hersenbloedingen, en weet: hier kan niemand aan ontsnappen. Wie is immuun voor wat je boven het hoofd hangt? Let op code rood.

Waar is het wachten op? Misschien een antwoord, misschien een herinnering die nog lang genoeg blijft hangen tot ook ik naar buiten mag.


Compassie voor beginners

Het begint altijd met een vraag.
Ik in het kwadraat – zou dat de beste versie zijn?
Ergens in de zijlijn van mijn gedachten, waar meditatie mildheid spelt,
blader ik door een grammatica voor iedereen.
Zinsopbouw als een vorm van gedrag ontwerpen,
letters als levensverhalen, regels als ritmes van de adem.

Ik ben onderweg, langs de weg van het hart,
waar wegen vaak ongezien splitsen,
en er altijd wel een stem blijft roepen: 'The Secret'
alsof dat het antwoord zou zijn.
Stoïcijnse levenskunst blijft onwankelbaar naast me lopen,
wijst af en toe op een steen die ik niet mag ontwijken.
Het is een les in loslaten, zegt men.

Maar compassie voor beginners is een ander verhaal.
Je buigt je over jezelf zoals je ooit een boek opende dat je niet begreep.
Met geduld. Met de onhandige vingers van wie net leert lezen.